Thursday, March 24, 2005

MENGMETTAAL

Mengmettaal is een auteurscollectief met brede, pluralistische kijk op maatschappij en wereld. Dichters en prozaïsten van verschillende politieke en ideologische gezindheid vinden er elkaar in hun liefde voor het geciseleerde woord, voor de adequate uitdrukking van hun emoties, intuïties en opvattingen.. De schrijvers die reeds lid zijn coöpteren nieuwe auteurs, waarbij kwaliteit het doorslaggevende criterium is.
Mengmettaal organiseert literaire avonden, waar gerenommeerde krachten naast historici en beloftevol, aankomend talent aan bod komen en waarop een groeiend publiek met belangstelling op reageert.
In dit postmoderne decennium is literatuur weer meer dan vrijblijvend esthetisch spel. Het werk van de mengmettalers staat niet los van het leven, het is een deel van hun vel. Poëzie ontsnapt al eens aan het keurslijf van het boekje. De dichters illustreren gebrachte teksten met muziek, van klassiek tot jazz, met dia’s, foto’s en tekeningen. Op vele plaatsen hingen ze hun gedichten-op-doek: op diverse manifestaties van Leuven Literair tot Kunst op het water, langs steenwegen, waterlopen, in kasteeltuinen, abdijen, basilieken, op binnenschepen en literaire podia. Zij lieten vele talen aan het woord, van Frans, over Afrikaanse en Aziatische tongvallen tot een Russische operazangeres. Zij interpreteerden beelden en schilderijen, leidden tentoonstellingen in, deden hun voordeel met de wederzijdse bevruchting van beeldende kunst en literatuur. Ze schreven poëziewedstrijden uit voor jongeren, zaten in jury’s, behaalden belangrijke literaire prijzen of werkten in stilte. Naast de nieuwsbrief (Mengmettaal-tje) publiceerden ze verzamelbundels en thematische gelegenheidsuitgaven. De vertaling van Pierrot Lunaire van Albert Giraud viel in goede oren.
Belangrijker is echter de onderlinge steun, de waardering voor, en kritiek op elkanders werk, die een opbouwende, creatieve sfeer uitlokken. De geregelde individuele publicaties zijn hiervan het overtuigende bewijs. Vrijheid is het fundament van elke kunst daarom krijgt elke auteur de gelegenheid zijn eigen stem, zijn eigen stijl, de eigen thematiek te laten horen. E pluribus unum: de verscheidenheid op de gemeenschappelijke noemer van de authenticiteit.

Mark Meekers in: Mengmettaal-gedichten 1999, Leuven 1999, p. 3

Contactadressen:

  • Swertmolenstraat 23, 3020 Herent, tel.: 016 / 22 96 42, e-mail: lieve.devijver@telenet.be
  • Leo Dartelaan 20, 3001 Heverlee / Leuven, te.: 016 / 22 63 98, e-mail: mark_meekers@hotmail.com
  • www.mengmettaal.org

FLASH

Mengmettaal vergadert op donderdag 16 juni om 20 uur in het bovenzaaltje van Café "Den Travoo" aan het station van Herent ( aan de andere kant van de spoorweg van Galerie Hannah)tel 016/ 29 45 35. Op het programma: jaaroverzicht, en programmatie van het werkjaar 2005-2006.

*
Dinsdag 31 mei gaat in het Brusselse stadhuis om 20.00 uur de voorstelling door van "Woordenvloed", een bundel gedichten rond de tsunami. De dichters Gerda Depreter, Lieve Devijver en Mark Meekers lezen hun gedicht(en).


*
Mark Meekers zat de juryvergadering voor van de Concept Poëzieprijs 2005 rond het thema "Ontkomen aan de tijd". De prijs werd onde ruime belangstelling van Nederlandse en Vlaamse dichters uitgereikt op de "Conceptdag" in Eernegem (28 mei 2005).

*
Op DONDERDAG 12 MEI 2005 gaat de poëzieavond "DICHTERS OP DE BERG" door om 20.15 uur in RESTAURANT PATAKON, GROTE BERGSTRAAT 16, 3300 TIENEN.
Op deze zesde VERBA-AVOND treden op: Wim Menheer, Danny Rega, Herman Rohaert, Luc Vandeborght, Gilberte Vandenplas. Frans Van Campenhout leidt in, Jan Vanwinckel zet de muziek naar zijn hand. Centrale gast is Mark Meekers. (inkom gratis).

*
ZATERDAG 23 APRIL
2005 stelt Ivo A. Dekoning "SCHRIJVEND OVER LEUVEN", een poging tot bio-bibliografische inventarisatie van creatief schrijvend en geschreven Leuven, (Uitgeverij P) voor in AUDITORIUM VIVES van de OPENBARE BIBLIOTHEEK LEUVEN TWEEBRONNEN, Rijschoolstraat 4 / bus 201, 3000 Leuven.
Treden o.a. op de Leuvense schrijvers, E. De Maesschalck, Maria Jacques, Mark Meekers, Kris Peeraer, Paul Reekmans, Isabelle Rossaert, Guido Cloet en Joris Tulkens.

*
Danny Rega
stelt zijn eerste poëziebundel "EEN GAMBADE VAN PAN" voor op VRIJDAG 22 APRIL om 20.00 uur in het Kapittelhuis, HOUTMARKT 1, 3320 HOEGAARDEN.
Dichter-criticus Karel Sergen leidt in. Lieve Devijver, Wim Menheer, Herman Rohaert en Luc Vandeborght dragen voor. El Jice, Greta Grotemans, Frans Timmerman en Cathy Verstraelen illustreren de bundel. De muzikale omlijsting op gitaar is in handen van Antoon Vandeborght. Frans Van Campenhout leidt het geheel in goede banen. Receptie.

*
De bundel "BIJNA THUIS" van Wim Menheer werd voorgesteld op DINSDAG 15 MAART 2005 om 20.15 UUR in de Theaterzaal van het Cultureel Centrum "De Kruisboog", MINDERBROEDERSSTRAAT 15, TIENEN

Friday, March 11, 2005

RECENSIES

DANNY REGA, EEN GAMBADE VAN PAN, uitg.: CIN, Tienen 2005, 40 p., 5 ill., ISBN 908094212X

Toelichtingen bij de dichtbundel ‘Een gambade van Pan’ van Danny Rega

Een dichtbundel voorstellen is zoals in de goede oude tijd een kind boven de doopvont houden: het is altijd ellendig voor de baby. Het is nog nat achter de oren, het is onschuldig en het krijst, want het wordt uit zijn vertrouwde bedding gehaald en ritueel voorgesteld aan de verzamelde vrienden en familie. Alsof dat kind weet heeft van die ooit gepleegde hoogmoed-erfzonde in de Tuin van Eden.

Gedichten horen stil te zijn in een boek en daar te groeien onder het oog van de lezer. Gedichten willen geen zout op de tong, om dan deel uit te maken van een of andere kerk. Gedichten zijn de Tuin van Eden: altijd nieuwe schepping, de taal ontsmet van de voorthollende tijd die ons verweesd achter kan laten. Maar er zijn helaas ook poëziepausen die soorten poëzie onderscheiden: goede en slechte, traditionele en moderne, belijdende ik-lyriek met een grote dosis huis-tuin-en keukenpoëize tegenover internationale eclectische postmoderne poëzie. Voor mij geldt slechts één criterium: doet die poëzie mij iets, kan ze me ontroeren, op welke manier dan ook?

Dat Een gambade van Pan dat kan, dames en heren, heeft voor mij te maken met de eenheid van stijl tussen het werk en de persoon die het werk geschreven heeft. Het is eerlijke, doorleefde poëzie met één grondtoon en dat is onweerlegbaar Danny Rega.

Nu, mijn gebuur van net over de taalgrens, zocht mij, o verfoeilijke paradox, om als zijn Benedictus XVI met jullie de bundel in te wijden. Dag verzamelede vrienden en familie: hier gaan we dan:

Eén. Een gambade van Pan is een dubbele steenbokbundel: hij gaat over trouw, plicht, verantwoordelijkheid, volharding –sommigen noemen het koppigheid, zie maar naar dit beeld op de tafel- en diep-gewonnen geluk: typische kenmerken van het sterrenbeeld Steenbok. De bundel is een familiebundel, alles hangt aan elkaar, zoals bijenwas de rieten stengels van de panfluit met elkaar verbindt. Rega schrijft een loflied voor zijn tante en zijn grootmoeder, als kind liep hij aan beider handen. Zo begint hij. Hij zal eindigen met het vooruitzicht op zijn dood, in de ‘sneeuwman’, die smelt. De bundel is dus chronologisch opgebouwd, we lezen een vita, op poëtische wijze. Zijn poëzie haalt zijn stof vaak uit de natuur en hij doet die typisch poëtische toon ontstaan via meestal beschrijvende maar ook verinnerlijkte beelden. Blijft het verleden niet als kristal of als vuilklonters in ons leven achter? En is het poëtisch herinneren niet gelijk aan denken in beeldflitsen?
Een gambade van Pan gaat ook over de sprongen die de bok kan maken, rare sprongen, bokkensprongen. Een gambade is het synoniem voor een bokkensprong. Wie dacht dat het te maken had met de lambada is fout, hoewel er wél enkele zuiderse, Spaanse gedichten in staan. “Ik wil mijn reisroute herlijmen en –voorzichtig - brokkenpiloot zijn” dicht Rega in ‘Uit’, het woord brokkenpiloot glimlacht niet zonder knipoog naar bokkenpiloot. Zie, Rega voelt zich onmachtig maar verzet zich op de duur, Rega ként de realiteit maar blijft dromen van een uitkomst, Rega kent zoals hij in ‘Vader’ dicht de lappendeken van de pijn maar hij kent ook de liefde, waarover straks meer.

Twee. Een gambade van Pan is een bijzonder laat debuut in de poëzie. Maar als Benedictus XVI neem ik dit mijn vriend Rega niet kwalijk, ikzelf debuteer ook op uiterst hoge leeftijd in mijn ambt. Ik zou zelfs zeggen: alle jongeren onder de 58 zouden nog geen poëzie mogen publiceren. Wat weten zij over de lijn die het leven met de dood verbindt? Wat weten zij écht over de liefde? Jongeren schreeuwen te hard, zij schieten alle kanten uit, terwijl een bezadigd, rijper dichter het woord in zijn glans weet te eerbiedigen.

Iets is daar wel van waar, dames, heren, zo’n bundel als Een gambade van Pan waarin je de levensreis van een man leert kennen, is opééns compleet. Je hoeft er geen vier, vijf aanloopbundels voor nodig te hebben om hier toe te komen. Ze passeren een voor een de revue: zijn voedstermoeders, zijn eigenlijke moeder en vader, zijn broer, zijn eerste vrouw, zijn huidige liefde, zijn twee jonge kinderen… Maar het is de dood, altijd weer de dood, die van overal komt aangeslopen en aanwezig is op de vette kerkhoven die over het boek hangt, het doet hem dus programmatisch doen besluiten met ‘sneeuwman’: je ogen smelten tranen /bij plus vijf graden word jij water / en ik, straks, stof.

We zijn een Sein zum Tode zoals Heidegger filosofisch formuleerde en de dichter is de enige die de taal heeft om deze realiteit aan te toetsen, want elk ander praten hierover is vattend, bevattend praten en dat slaat er altijd weer een slag naast, ook dat is Heidegger, over Hölderlin.

Drie. In deze stad geen woord over bier dichten maar in nogal wat gedichten zijn concurrent wijn over de tong laten rijden, is op zijn zachts gezegd, gedurfd. Hoegaarden is tot in Amerika bekend om zijn witbier en is wit niet de kleur bij uitstek van het pure, harmonieus geschreven gedicht? De kleur van het doopkleed ook? Waarom dan wijn, in godsnaam? Inderdaad, in Gods naam. Als Benedictus XVI weet ik vandaaruit te spreken en als Duitser ken ik maar al te goed de kracht van het bier. Toch zweer ik bij de druif en de wijn. En als ze van mij zeggen dat ik nieuwe wijn in oude zakken ga gieten, moeten ze maar eens goed opletten. Ik wil verinnerlijking en geen flamboyante bierpolitiek. Rega is mijn vriend. Wij willen beschouwing en een sterke afdronk die we nog uren in onze mond kunnen naproeven. Iets wat lang gelegen heeft, goed geconserveerd is en dus met zorg moet worden opengedaan: dat schenken en proeven wij. Poëzie is per definitie conservatief: het bewaart. En poëzie die blijven liggen is, jarenlang, en rijpte in de kelders van, neem nu, bij wijze van fantasie, in dit eerbiedwaardige Kapittelhuis, kan niet anders dan krachtig zijn.

Danny Rega schrijft eerst een heikel gedicht over wijn: het gedicht ‘medelijden’ begint zo: ‘ze hikt tegen het etiket van haar lege château’. Het gaat over een lange, pijnlijke periode waaruit hij amper kon ontsnappen: ‘hij gaat morgen wel of de dag erna of de dag erna tot nergens naartoe een nieuwe thuis wil zijn’. In ‘nervatuur’, ‘het dorp’ en ‘de akker’ lees je het wrange gevoel dat het leven met een drankverslaafde nalaat. Het is er windstil en oervervelend. Maar een tiental gedichten later, zijn leven had hem bijna dor achtergelaten, hij dicht ‘ik ben –levenslang bijna- meegereisd met het boegwater van anderen’- gebeurt het wonder: het dagelijkse water wordt omgetoverd in heerlijke wijn:

‘je voert me dronken / in je doolhof / van appellations/ jij, mijn Saint-Amour’. Grand cru, dames en heren! Passie, ad fundum!

Vier: Rega’s ritme correspondeert met de inhoud: hij bruskeert nergens. Hij weet dat de dood het laatste woord heeft en blijft dus stil, melancholisch. Hij roept niet luid, ondanks zijn laattijdig geluk. Zijn verzen lopen door, er zijn nergens punten, nergens hoofdletters. Het is één langgerekt verhaal, hij zou er een sonate van hebben willen maken, waarschijnlijk droevig, als er geen bizar minnelied in zijn hoofd weerklonk, zo schrijft hij. Daar krijg je wel enkele bokkensprongen, dat is waar, zoals in ‘Balsem’, waar hij letterlijk doortrokken wordt van de natuur maar zie, uiteindelijk toch weer in zijn rust en eenvoud valt.

balsem

marinade van rozen, jasmijn, violen-
snaar ontspannende odeur
van groengemaaid gras-
klokje, broos torentje van
campanula-roze, wit en blauw
waar de zuidenwind
duizend helmdraden
en mezelf
tot dankbare eenvoud verbuigt

Vijf en tenslotte: in de Metamorfosen van Ovidius staat beschreven dat Pan een immer krijsende lelijke bosgod was die de schone waternimfen de stuipen op het lijf joeg. En toen hij achter Syrinx zat en het arme kind van schrik in een rietstengel veranderde, bleek Pan bijzonder gelukkig. Hij sneed haar af en maakte van haar de allereerste herdersfluit. Van een gambade gesproken! Dit mythologische verhaal duidt op de essentie van poëzie, naar mijn pauselijk weldunken. Poëzie is sublimatie van liefde, al of niet beleefde liefde en poëzie vrijt ook met het gemis en de dood. Het is kunst. En kunst is het uitzingen, het uitspelen, misschien wel op een panfluit, van het onmogelijke, het vertalen van het bekende in het onbekende zoals de Nederlandse schrijver J.Bernlef het verwoordt. Het onbekende dat we allen kennen, maar niet goed begrijpen. Eros en thanatos dus, de cirkelgang, het kind-zijn en het onafwendbaar ouder worden, dat Rega ook visueel in zijn bundel heeft opgenomen met twee foto’s van hemzelf, op dezelfde plaats, op de boulevard in Tienen, met een tussentijd van bijna vijftig jaar. En de bundel begint met een opdracht aan de Schotse wijze, Connor, zijn vierjarige zoon en de Ierse pure, Caitlin, zijn éénjarige dochter, voor wie hij prachtig dicht dat hij ‘hun ta(a)l-is-man’ is, de loden soldaat op de bodem van de speelgoeddoos. Elsschot, die vroege dichter van ‘Het huwelijk’, hield voor zijn kinderen verborgen dat hij schrijver was en gaf hen pas op hun achttiende elk een exemplaar van zijn boeken cadeau. Rega’s kinderen kunnen hun loden soldaat oppikken en met hem ten strijde trekken wanneer zij dat later willen, ongeacht hun leeftijd.

Danny Rega heeft een heksentoer uitgehaald: hij heeft Syrinx niet alleen in zijn fantasie bespeeld, maar hij heeft ze, zo heb ik me laten inlichten, ook in werkelijkheid kunnen huwen. Dat is pas een metamorfose: kunst én leven die elkaar bedekken. Maar op gevaar af hier straks écht als Benedictus XVI te worden aangesteld en snel weer met mijn voeten naar voor te worden buitengedragen, treed ik nu graag definitief af.

Karel Sergen

*

WIM MENHEER, BIJNA THUIS, sonnetten, uitgeverij Cin, Tienen, 2005, 40 p., 10 foto's, 17, 50 €, ISBN: 9080942111

"DE STEM VAN DE VERBEELDING"
Introductietekst bij de bundel “Bijna Thuis" van Wim Menheer

Nietsche schreef: Je hebt het leven slecht geobserveerd, als je niet de hand hebt gezien, die met zachtheid doodt.
Soms is de dood een handdruk of een oogopslag ver. Dat ondervond ook Wim Menheer toen hij de opdracht kreeg om pasfoto’s te nemen van bejaarden in rusthuizen.
Hij ontmoette er oude en zieke mensen, mensen op het einde van hun levensreis. Tenminste, zo leek het.
Maar sommige gebaren, sommige woorden of blikken, de dingen in de kamers deden een andere wereld vermoeden. Was het een wereld van louter herinneringen of was het de belofte van meer?
In woord en beeld ging Wim Menheer, dichter en fotograaf, daarnaar op zoek. Hij vroeg zich af met welke ogen je moest kijken. Welke blikken tonen de mens achter het beeld? Welke woorden geven er een stem aan? En hoe klinkt deze stem?

In de bundel Bijna thuis situeren de sonetten zich op de onzichtbare grens tussen herkenning en vervreemding, tussen op weg zijn en thuiskomen, tussen leven en dood, tussen verontrusting en berusting. In elk geval houdt de titel een belofte in. De gedachte aan de bijbelse uitdrukking ‘op weg naar het Beloofde Land’ is niet veraf. Het is de belofte die ons op weg doet gaan, niet de vervulling ervan. En misschien schuilt daarin de zin van het leven.

De foto’s in de bundel onderstrepen alvast deze belofte: de getoonde voorwerpen zijn geen plaatjes, maar dingen met een verhaal. Een geopende handtas prikkelt onze verbeelding: de eigenares lijkt aanwezig, hoewel zijzelf niet zichtbaar is. De lege stoelen maken ons nieuwsgierig naar wie er plaats zal nemen, de lege gangen doen ons nadenken over het gaan en komen van mensen en dingen. (…) Heel bijzonder is de omslagfoto: het is de foto van een honderdjarige in een zetel. We zien haar niet frontaal, het clichébeeld van rimpels en beverige handen is achterwege gelaten. Alleen de achterkant van het grijze hoofd is zichtbaar boven de zetel, met daarop het frivole strikje dat lijkt toe te behoren aan een jong meisje. De oude vrouw zit naar het licht gekeerd. Het beeld suggereert uitzicht en vooruitzicht, het is de subtiele belofte van meer (…)

In de gedichten zelf zie je hoe de blik van de dichter evolueert. Aanvankelijk registreert hij haast meedogenloos de aftakeling van het lichaam en de geestelijke vermogens. De beeldtaal imiteert de harde, koele blik van de camera. De ontreddering van de personages wordt niet verbloemd, integendeel. (…) Waar de dichter eerst gewapend met camera en met open ogen zijn personages tegemoet treedt, keert hij langzamerhand de blik naarbinnen. De auteur Remco Campert formuleerde het als volgt: Schrijven is kijken met je ogen dicht.

Wim Menheer heeft zijn bundel geschreven met de stem van de verbeelding. Zijn gedichten herinneren ons aan de woorden van Jan Greshoff, die zei: ‘Een gedicht is een huis. Men moet erin kunnen wonen. En om gerieflijk te zijn moet het een kelder, een zolder en vele diepe kasten voor onze herinneringen hebben.’
Bijna thuis is een bundel die staat als een huis.

Gerda De Preter, Tienen, 15 maart 2005 (de volledige tekst verschijnt in het tijdschrift Verba, 2005)

*
ZOVEEL VRAGEN

Zijn kamer staat op stelten
Hij neemt geen blad meer voor de mond
Sinds hij de geest aanroept de vingers kromt
En mieren in het hoofd zich melden

Achter het zachte woud van licht
Over een toendra van kale plannen
Houden zij vak - kundig elke vluchtweg dicht

Luistert hij naar wat er nadert
Langs de kraakbenen gewelven,
Is het de echo van een ver gevecht?

Of wordt hij reeds beademd
Door de koning van de elfen
Die zijn wade op zijn schouders legt?

Wim Menheer, uit: Bijna Thuis, Tienen, uitgeverij Cin, 2005

*

BERNARD DE COEN, ONTKOPPELINGEN, uitgeverij P, Leuven, 2005, 32 p. , 7,50 €. ISBN: 90-77757-11-2

“EEN WOORD EET KRIEKEN”
Introductietekst bij de bundel “Ontkoppelingen I” van Bernard De Coen

Het schrijven van haiku’s (haikoes) zit in de lift: er zijn een vijftigtal tijdschriften in de wereld, elke maand levert dit 80.000 gedichten op, elk jaar ongeveer 1 miljoen miniatuurverzen. Een zoekrobot als Google plukt op 0.18 seconden 1.670.000 haiku’s van het net. Er zijn haikucongressen, -dagen, -happenings, -tuinfeesten, -kalenders, -wedstrijden, en nu ook nog de voorstelling van een haikubundel: “Ontkoppelingen”.
Andere beknopte, typisch westerse dichtvormen als het epigram, het emblema, het kwatrijn, het madrigaal, de knipverzen, kreeftdichten of kniegedichten van de rederijkers, de negentiende-eeuwse limerick of de Spaanse copla, die met zijn seguidillas (vier regeltjes afwisselend van 7 en 5 lettergrepen) het dichtst de haiku benadert, kennen een dergelijk succes niet. Hoe is dit te verklaren? Hoe is het zover kunnen komen?

Met de hippiebeweging en de contestatie van het westerse bestel in de jaren zestig, komt het Verre Oosten in de belangstelling. Vooral het Japanse zenboeddhisme trekt de geesten aan als een natuurlijke vorm om high te worden, zonder psychedelica. Naast yoga, meditatie, bloemschikken, theeceremonies laten de inmiddels vergrijsde jongeren hun oog ook op de literatuur vallen. Ze ontdekken haiku, senryu en tanka als de mooiste bloesems van de Japanse literaire tuin. Eigenlijk is het een herontdekking: de Nederlanders hadden er vrij vroeg reeds de geur van te pakken. Het hoofd van hun handelsmissie op het eilandje Deshima in de baai van Nagasaki schreef rond 1800 de eerste Nederlandstalige haiku:

“Een lentebriesje
her en der reppen ze zich,
de zeilscheepjes.”

August Vermeylen en Jan Greshoff schreven in recentere tijden gewaardeerde moderne haiku’s.
In de jaren zeventig verschijnen er flink wat bundels, worden haikukringen en tijdschriften als Vuursteen opgericht. Experimentele duizendpoot Gust Gils verbrandt er zijn vingers aan, Hugo Claus past ze een erotisch hemdje en geeft een map litho’s uit, die het equivalent moeten vormen van de Japanse haiga, de flitsende, cartoonachtige schets. Klonk het niet dan botste het wel. Er waren fijner afgestemde auteurs die dieper doordrongen in de geest van het genre. Bekend klinkende Vlaamse namen zijn die van Bart Mesotten, Willems, Ferre Denis, Karel Hellemans of Willy Vande Walle. Ze ontwikkelden zich tot gevestigde waarden, met voorbeeldfunctie, die meestal erg dogmatisch de regeltjes toepasten maar niet altijd over echt poëtisch poeder beschikten.

De onthaastingsmode en het New Age-fenomeen houden in onze dagen het bedje voor de haiku gespreid.
Bernard de Coen heeft in de Poësisklas kennis gemaakt met de producten van deze prominenten. Zoveel jaren later rakelt de lectuur van het bundeltje flinterverzen “Oh!” van Mark Meekers, zijn oude liefde weer op. Hij ontleedt het mechanisme van het genre door het te vertalen. Sindsdien heeft hij meer dan 3000 gedichten op hun emotionaliteit, intuïtiviteit en taalcreativiteit gedemonteerd zodat de Nederlandse poëzie in zijn broekzak zit. Hij publiceerde een Franstalige bundel sonnetten en een tweetalige bundel haiku’s.


Met “ONTKOPPELINGEN” maakt hij zijn geslaagde entree op de Nederlandstalige scene. De bundel bevat 77 (een gaaf, heilig getal) haiku’s, die geselecteerd werden uit een vierhonderdtal vingeroefeningen. Het gecon- troleerd toeval speelt een belangrijke rol in de flits van inspiratie. Het is als een geoefend tennisspeler, die smasht: het is erop of ernaast. In het ogenblik van de slag is heel zijn verleden aanwezig, maar heeft hij niet alles onder controle: de echte creativiteit zit hem precies daar waar hij zichzelf te buiten gaat / of waar hij te buiten wordt gegaan.

De ongewone titel is ontleend aan de terminologie van de automechanica en verwijst naar het ogenblik dat je in de wagen gas geeft, noch remt. Het is een adempauze, een momentje stilstaan bij, evidenties in vraag stellen, eventjes de stekker uit het stopcontact, inhaleren en uitblazen. Daarmee zet De Coen zich dus in een eeuwenoude Japanse Zen-zetel.

Gedichten schrijven was in het Oosten een onderdeel van een goede educatie. Het kernachtig kunnen uitdrukken van emoties en impressies vond men waardevol. De dichtvorm bij uitstek was de tanka, een kort vijfregelig gedicht, van 5-7-5-7-7 lettergrepen. “In de beperking toont zich de meester” moet Basho in de zeventiende eeuw gedacht hebben, en knipte de staart eraf en kortte het vers in tot “een ademtocht”. Het werd de “haiku”. Buson, Issa, Shiki verfijnden het genre. Terwijl Vondel en Hooft het in langdradigheid en gewichtigheid zochten vonden de zonen van de zon het licht in een pluimpje. Precies dit luchtige, lichte, flitsende, deze steek direct naar het hart van dingen en mensen, maakt de haiku zo succesvol in deze tijd van oneliners en videoclips. De verdienste van Bernard de Coen, bestaat erin dat hij zich in de lijn van deze eerbiedwaardige traditie posteert, zich niet helemaal in de voorgetrokken roetsjbaan laat meedrijven, maar taalverkennend werkt en nieuwe thema’s aansnijdt. Basho had reeds de raad gegeven “zoek niet de weg van de ouderen, maar zoek wat zij hebben gezocht.”

Laten we de verzen uit “Ontkoppelingen” eens aan de officiële toetssteen strijken.
Haiku wordt in een formeel keurslijf geregen van drie versregels, van 5 / 7 en 5 lettergrepen. Voor Bernard is dit “het enig vaststaand criterium”. Met zijn taalvaardigheid valt hem dit niet moeilijk. Van mij mag hij als volleerd pianist zelfs over de schreef gaan, zich eens mistellen zoals zelfs de grootmeester zich al eens vergrijpt aan een akkoord, of een impressionist het onaffe cultiveert.
De Coen kijkt met een ruime, gediversifieerde blik, die hij zowel over ‘n zandkorrel als over het eiland Sardinië laat dwalen, die hij laat expanderen van Venus tot aan het universum, dat “niets dan een korreltje slaap (is) in het oog van god” .

De haikuvijver is overbevist, brengt altijd weer, diezelfde karpers, zon, maan, bloemen, kraaien en kikkers op het bord. Dames die voorheen hun talent wijdden aan het weven of het schilderen op zijde werden verlekkerd op het gezelligheidsgehalte en gingen op haiku over. Hun zeemzoete, pluchen wereld pluizen ze uit tot superkitsch. Gelukkig vinden we deze lieftalligheid niet bij De Coen en durft hij nieuwe onderwerpen aan.

In de traditionele haikubundels overheersen natuurobservaties en impressies. De dichter doet het met een twintigtal verzen wat bescheidener aan. Niet verwonderlijk in een verstedelijkt land, waar de natuur tot recreatiepark gereduceerd is. Hij springt al eens eigenzinnig om met de stelregel dat er een verwijzing naar het seizoen moet zijn. De quasi mystieke satori-ervaring, het extatisch gevoelen is bij hem afwezig maar verwondering is er des te meer.
Hij laat poëtische kracht op conventionele parameters primeren: als de woorden maar magie genereren, zoals in deze haiku:

“In de avondzon
gaan muggen trap op trap af
cirque du soleil.”

Volgens de dogmatici van het genre is vergelijking of metafoor uit den boze. Een dwaze regel, waaraan De Coen zich niet altijd houdt. Terecht lijkt me want elk bijvoeglijk naamwoord, elk beeld, elk wat bijzonder gekleurd (niet realistisch gehanteerd) werkwoord, houdt een verdoken metafoor in: het is een van de essentiële radertjes van de poëtische klok. Aan de eis van suggestieve beelden die iets in de lezer losweken wordt gul voldaan.

Een haikugedicht in officieel uniform moet het hebben over het hier en nu. Ook hier weet de dichter het beter dan de betuttelende regelgever. Hij zet zijn werkwoorden in de tegenwoordige tijd of laat de tijd in een tijdloos kader zweven door het werkwoord weg te laten. De thematiek van de tijd komt in een tiental verzen voor, die gaan van de uurwerktijd tot de beleefde tijd van jeugd, aftakeling en dood. Een citaat:

“driemaal levenslang
benijdenswaardige straf
ik leef slechts één keer.”

Het is eerder ongewoon dat een haikudichter zich bezint op het woord, de schrijfact, de haiku zelf, op het ambachtelijk hanteren van taal, het kalligraferen, het vertalen en de auteurs. Uit de elf passages kies ik een parodie op de logica, die de (on)/macht van het woord blootlegt:

“merels is een woord
merels eten graag krieken
een woord eet krieken”

Een haiku moet eenvoudig zijn. Reeds in 905 schreef een Japanner: “voor een mens is dichten even natuurlijk als zingen voor een nachtegaal of kwaken voor een kikker.” Je moet het vers als het ware in het bos kunnen oprapen, het moet uit de lucht vallen, een beetje tot je eigen verbazing.

Ook hier loopt het al eens mis, althans volgens de conventionele gebruiksaanwijzing. Het vonkt in de verzen, er zijn invallen, flitsen van inspiratie, o-tjes van verwondering, maar de eenvoud is soms schijnbaar. Er is een doorwrochtheid, die echter onzichtbaar blijft, een gelaagdheid die verschillende interpretaties mogelijk maakt. Ook hier volgt Decoen eigenzinnig zijn eigen wegje, tegen de traditie in. Hij laat niet alleen emoties aan bod komen, maar waagt het intellectualistischer beelden en thema’s aan te snijden, wijsheden, inzichten, doordenkertjes, polyinterpretabele uitspraken te verkondigen.

In een achttal haiku’s poneert hij waarheden, wijsheden, filosofische snoepjes, die hij tegelijkertijd ontkracht. Hij haalt hen van hun sokkel, geeft hen een veeg van zijn humor of voegt er een lap volkse taal als commentaar aan toe. Scharnierend op de letterlijke en figuurlijke betekenis van de uitdrukking “van tel zijn”, verwijst hij bijvoorbeeld naar het lichamelijk afgeschreven worden en naar de geestelijke aftakeling in:

“echt oud ben je pas
wanneer je de tel kwijtgeraakt
en van geen meer bent.”

In meer dan een derde van de gedichten gaat de belangstelling van de poëet uit naar zijn medemensen, die hij raak portretteert. Hij ziet vlijmscherp hun eigen-aardigheden, tekorten, kleine kantjes en typeert ze onverbiddelijk. De haiku wordt dan eerder senriu, (senrioe) -het speelkameraadje, het flapuit-halfbroertje van de haiku-.

Hij tekent zijn naaste met een scalpel als pen -“touché”-: de vrijgezel, de macho, de baadster, het zoenende stel, de vermageringsrage, de gondelier, de Berlijnse punkster, de uitgangswereld of de straatkatten:

“drie katten krabben
een vuilniszak aan flarden:
ieder zijn pamper.”

Flink wat gedichten gaan over familie en gezin. Er is een pakkend vers over zijn moeder, over het geluk van een koppel en er zijn de achttien onvolprezen dichtwerkjes die kwel en spel van de kinderen trachten te vatten. Hier is de auteur op zijn best: scherpe opmerkingsgave, tederheid, geestigheid, actualiteit van elke tijd. Let op pak de bal!

“als ze thuis frans hoort
weet zijn oudste dochtertje
dat hij iets verzwijgt.”

De Coen legt permanent spanning in zijn verzen. Hij bereikt dit door zijn originele onderwerpen en door het gebruik van tegenstelling en antithese. Zo stelt hij in elkanders onmiddellijke nabijheid de contrasterende begrippen en woorden: “jong – oud, onvolmaaktheid – perfectie, melk en honing – puin en gruis, begin – einde, stilte –harder, universum – korreltje slaap, kerk – duvel” enz…
Een mooi voorbeeld van dergelijk contrast:

“een steeg in de nacht
daar komt een man in het zwart
hij licht zijn hoed op.”

Humor is nooit veraf. Een mens kan lachen in alle kleuren van de regenboog van groen tot zwart. De Coen houdt het bij wit en pastelkleurige tinten als mild roze, met een spatje ironie en een lonk naar light verse. Voor gemonkel, knipoogjes en glimlachjes is er plaats, niet voor grol. Verfijnde humor van dit soort is een schaars product en verdient bewondering.
Zijn esprit de contradiction licht de ernst dikwijls een voetje. Werken met tegenstellingen is de basisformule van het mechanisme van de lach. Hij wekt verwachtingen, neemt ons tegenbeens, wijzigt onverwacht de richting die het vers uitgaat. De verrassing, deze onlogische evolutie verwekt spierbewegingen in de kaken. Humor is een ontstopper voor frustraties, werkt geestverruimend. Humor relativeert veel pseudo-ernstige zaken, vermagert de dikke nek, maakt een kopje kleiner, zet ons met beide voeten weer op de grond, maakt ons bescheiden. Het is dezelfde glimlach die we ook in de oudste haiku’s al terugvinden.

De Coens eigen stijl is direct herkenbaar aan de originaliteit van onderwerp en visie en de eigen stem waarmee hij zich uitdrukt.
Hij bezit de verbale handigheid en de gevatheid om in enkele woorden een heel tafereel of een idee uit te tekenen. Hij laat zinsdelen weg, rekent erop dat we ze aanvullen, werkt met resonanties in de geest van de lezer, parafraseert uitdrukkingen en spreekwoorden. In zijn spaarzaamheid laat hij leestekens en hoofdletters weg, zonder dat beknoptheid de poëtische efficiëntie vermindert.
Zijn taalspel is geraffineerd. Soms is het een gratuit spelletje, waarbij hij handig inspeelt op het associatieve vermogen van de lezer:

“langs de vrijdagmarkt
geur van gebraden kippen
vroeg uit de veren”

Meestal dekt een schijnbaar oppervlakkige betekenis een diepere laag.
Wat een flintervers tot haiku maakt, is datgene wat er niet staat, het “non-dit”. Deze “meerwaarde” is de kern van elke poëzie of ze verklankt wordt of in kleur, woord, marmer, ruimte is getransformeerd. Elke lezer die de hectische wereld even opzij kan schuiven kan deze stilte horen.

Dichter De Coen biedt ons een verfrissende vernieuwing van een genre dat door zijn conservatisme er wat verlept aan toe is. Het is geen geringe verdienste dat hij de haiku uit zijn traditionele humuslaag haalt en hem in een hedendaagse context plant. Het levert bloemen op!
Hij heeft nieuwe kanten aan het genre geslepen zodat het met nog meer facetten schitteren gaat. Hij schenkt spetterende nieuwjaarschampagne voor de geest. Voor mij mogen er meer van dergelijke poëtische borrelhapjes.

Als ultieme test nam ik de bundel “Ontkoppelingen” mee de buitenlucht in. Hoe eenvoudig, nederig is dit geschrift? Is het in voeling met de natuur geschreven of vanuit een gekunstelde opstelling? Hoe authentiek is de dichter? Ik vroeg het aan de bomen in het Meerdaalwoud en legde de vraag voor aan de ganzen in de Zoete Waters. Ze hadden er oor voor en beaamden mijn vermoeden met bijval en vleugelgeklap.
Ik wil nog opmerken Bernard, dat volgens jou

“het nederigste
en belangrijkste woord van
het nederlands, u”

is. Het getuigt van een respectvol benaderen van de / het andere, het is een conditio sine qua non voor echte kennis. Maar ik stel vast dat het mooiste woord “goesting” blijkt te zijn. Jouw bundel werkte zelfs zo inspirerend op uw recensent dat hij “goesting” kreeg om zelf een haiku te produceren:

“een haikubundel
voorlezen aan de ganzen
gesnater alom"


Mark Meekers, december 2004

*

Monday, March 07, 2005

OP DE PLANKEN

Op 15 mei, tijdens de natuurwandeling Econcerto in de Hondsbossen (Sint-Katelijne-Waver), las Gerda De Preter voor uit haar gedichten en kinderboeken.

*
0p 12 mei 2005 organiseert de Liga voor Mensenrechten in het CC. Berchem een literaire avond "Bevrijd de stad!" (m.m.v. Uitgeverij P). Treden op Karel Sergen, Johan van Cauwenberge, (Wannes Vandevelde, Peter Holvoet e.a.).

*
Op het "Literair Welkom" 25 jaar WEL (Universitaire werkgroep voor Literatuur), op donderdag 21 april 2005, gaf Alfred Warrinnier "herinneringen" ten beste.

*
Ter gelegenheid van "Moederdag Noord-Zuid" (zondag 17 april om 12.00 uur in CC. De Wildeman te Herent) leiden Lieve Devijver en Mark Bruynseel
een poëzieatelier voor kinderen rond het thema "Afrika".

*
Paula Loeckx
werd penningmeester van de VVL (Vereniging van Vlaamse Letterkundigen).

*
Wim Menheer
publiceert een nieuwe poëziebundel “Bijna Thuis”.
De uitgeverij CIN (bvba Cinafot) en de auteur nodigen je uit op de voorstelling op dinsdag 15 maart om 20.15 uur in de theaterzaal van het Cultureel Centrum ‘De Kruisboog’, Minderbroedersstraat, 15 te Tienen.
Muziek in handen van Roel Dieltiens, cello.
Het boek wordt voorgesteld door Gerda De Preter.
Dédée Dalle en Luc Lambrecht dragen voor. Aansluitend op de avond is er een receptie waar het boek kan worden aangeschaft. Indien u niet aanwezig kunt zijn op de avond en het boek wenst aan te schaffen dan kunt u het bestellen door het storten van 17 euro (15 euro + 2 euro verzending) op de rekening 330-0112027-46 van Cinafot Tienen met vermelding ‘Bijna Thuis’. Het boek kan ook afgehaald worden bij de auteur, Veemarkt 14, 3300 Tienen, tel.: 016 / 81 42 65.

*
Ter gelegenheid van de Cultuurweek “be culture, get infected” en Valentijnsdag in de Provinciale Hogeschool Limburg (Hasselt) werden de studenten vergast op een culinair diner. De Mengmettalers Cyriel Gladines en Mark Meekers lazen samen met Hannie Rouweler en Joris Iven hun liefdesgedichten en zorgden zo voor het toetje op de taart

*
Mengmettaal verzorgde in 2004 schoollezingen en poëzieateliers:

  • Lieve Devijver en Marleen Dirven gaven een poëzieatelier in het derde leerjaar van De Gobbel (2 mei, Kortrijk-Dutsel).

  • Mark Bruynseel en Lieve Devijver gaven poëzieles in DE BOND , Herent (tweede deel lagere school Pasen 2004 en herfst 2004, drie halve dagen).

  • Mark Meekers en Lieve Devijver gaven poëzieles in TILDONK, Sint-Angela, laatste jaren M.O. (Herfst 2004, twee dagen).

  • Voor Valentijn 2005 gaven Mark Bruynseel, Leni Creuwels, Roger Limbourg en Lieve Devijver poëzieles (twee dagen) aan 14-15-jarigen in Tildonk in Sint-Angela.

  • Karel Sergen en Lieve Devijver doceerden aan het H.I.P. Leuven (studenten Hoger Onderwijs).

  • Ter gelegenheid van GEDICHTENDAG 2004 werden verschillende lagere scholen van Leuven gedurende twee dagen op een poëzieatelier in de Openbare Bibliotheek Tweebronnen vergast door Marleen Dirven en Lieve Devijver.

  • Reine Wellens geeft in 2005 vier poëzie-ateliers aan de leden van seniorama. Meer info: http://66.102.9.104/search?q=cache:K9pyFzFyRNMJ:www.seniorama. be/archief/ verslagen/2003/01/ poezie.htm+%22reine+wellens%22&hl=nl